P.A. Siebesma, Door het Oog van de Rabbijnen, [1996], 7.3 Vers 2 begint met: "U heeft het volk talrijk gemaakt". Letterlijk zegt het Hebreeuws: "U heeft dit volk groot gemaakt", en Rasji, een rabbijn uit de elfde eeuw parafraseert dit vers als volgt:
"Toen de andere volkeren hoorden over de wonderen die ten behoeve van hen waren gedaan, verheerlijkten zij, maakten zij dit volk groot." Radak, een Spaanse rabbijn uit de twaalfde eeuw, geeft het anders weer: "U heeft ze groot gemaakt boven hun vijanden toen Sanherib werd vernietigd."
Wanneer we de Statenvertaling en de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met elkaar vergelijken, valt op dat de tweede helft van deze zin verschillend wordt vertaald. Terwijl de Nieuwe Vertaling het vertaalt met: "Gij hebt het volk vermenigvuldigd, zijn vreugde groot gemaakt", zegt de Statenvertaling: "Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, (maar) Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt".
Deze vertaalt het tegenovergestelde! Dit verschil in vertaling is terug te voeren op een klein Hebreeuws woordje "lo", dat in dit specifieke geval op twee manieren vertaald kan worden, namelijk als "voor hem, voor zich" of als "niet".
Ook bij de joodse exegeten vinden we beide vertalingen terug. Sommigen vatten het op als: "Gij hebt de vreugde voor hem (dat is: voor Hizkia) groot gemaakt (en dus niet voor Sanherib). Anderen, die kiezen voor de vertaling "niet", geven het weer met: "U heeft nog nooit zoveel vreugde gegeven."
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [6]Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, [7][maar] Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt; zij zullen [nochtans] [8]blijde wezen [9]voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men verheugd is, wanneer men de buit uitdeelt. 6. Dit wordt gesproken tot God, aangaande het volk der Joden of Israelieten. 7. Anders: en Gij hebt hun de blijdschap groot gemaakt, of: hebt Gij niet de blijdschap groot gemaakt? Naar de eerste overzetting is dit de zin: De Israelieten hebben zich wel meermalen verblijd vanwege de treffelijke weldaden en verlossingen, die zij van uwe hand, o Heere, verkregen hebben, maar dat alles is klein ten aanzien van de overgrote, zo lichamelijke als geestelijke weldaden, die zij van U, Heere God, nog verwachtende zijn. Naar de andere overzetting is dit de zin: Heere, Gij hebt de blijdschap des volks groot gemaakt [sprekende van den stand der kerk van het Nieuwe Testament] doordien zij [bestaande uit Israelieten en heidenen] met elkander eenparig U zullen loven vanwege de grote weldaden, hun in Christus bewezen. 8. Te weten als zij U zullen danken voor uwe genade en weldaden; namelijk als zij Christus zullen horen prediken en zijne wonderwerken zien zullen. 9. Dit schijnt te betekenen de geestelijke blijdschap des harten, hetwelk alleen voor God openstaat. Of, voor uw aangezicht; dat is, voor U nederbukkende, als zij U komen dankzeggen.